In tegenstelling tot het leven van Salomo gaven de vijanden van David hem nooit enige rust. Dit verplicht hem om zijn geloof altijd actief te houden. De meerderheid van de psalmen tonen zijn leed.
"Verlos mij, o God, want het water is gekomen tot aan de lippen; ik ben verzonken in bodemloos slijk, waar ik niet kan staan ik ben gekomen in diepe wateren, een vloed overstroomt mij. Ik ben moede door mijn roepen, mijn keel is hees, mijn ogen zijn bezweken van het uitzien naar mijn God."
(Psalm 69:1-4)
Deze eerste vier verzen van psalm 69 tonen duidelijk één van de momenten van kwellingen en pijn. Maar op geen enkel moment wankelde David in het gloof of verloor hij zijn vertrouwen in God. Zijn zoon Salomo leefde niet in de situatie van zijn vader. Hij beleed het welzijn van zijn ziel, zeggende: "En nu heeft de HERE, mijn God, mij rust gegeven allerwegen; er is geen tegenstander en generlei onheil."
(1 Koningen 5:4)
Twee koningen, twee verschillende lotsbestemmingen. De eerste kreunde vanwege de vijanden maar behield zijn gemeenschap met God; de andere genoot van welvaart, vrede en had geen vijanden. Maar hij verloor zijn geloof.
De conclusie van deze paradox van het geloof is eenvoudig: hoe groter en beter de toestand is van het makkelijke sociale en spirituele welzijn, hoe groter het risico is om het zich makkelijk te maken in het geloof en zodoende alles te verliezen. Dat is het beeld van Salomo.
Hoe intenser de staat van strijden en provocaties is, hoe meer het geloof en afhankelijkheid van God nodig is. Dat is het beeld van David.
God heeft de aanwezigheid van de vjanden van het geloof toegelaten, zodat Zijn dienaren niet gemakzuchtig zouden worden. Het is het oude verhaal van de haai in de vistank. Zolang hij daar is blijven de vissen waakzaam en blijven ze in leven!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten